304a. Deelvruchtjes iets rimpelig, met scherpe, gave randen. Kelk na de bloei niet of nauwelijks doorgroeiend, stijf gewimperd. Nagel van de kroonbladen gewimperd. Kroonbladen lichtroze of witachtig. Rond kaasjeskruid. | ||
304b. Deelvruchtjes sterk dwars gerimpeld, met gegolfd-getande randen. Kelk na de bloei sterk doorgroeiend, als een schotel, aan de randen meestal kaal. Nagel van de kroonbladen kaal. Kroonbladen blauw, bleek lila of witachtig. Kleinbloemig kaasjeskruid. | ||
1a. Kruiden óf planten met alleen onderaan houtige takken óf minder dan 50 cm hoge struiken (halfstruiken). --> 2
2a. Land- of waterplanten, in het laatste geval in de bodem wortelend en met boven het water uitstekende bladen of bebladerde stengels. --> 3
3a. Planten met bloemen met stampers en/of meeldraden. Voortplanting door middel van zaden. --> 4
4a. Stengel en/of bladen met bladgroen. --> 5
5a. Planten niet gras- of biesachtig; indien de bladen lint- of buisvormig, dan met heldergekleurde bloemen. --> 6
6a. Bloemen niet in een hoofdje geplaatst. --> 7
7a. Bloemen met 2 kransen bloembekleedsels (kelk en kroon) die in vorm en/of kleur duidelijk van elkaar verschillen (zie Figuur). --> 8
8a. Kroonbladen tot aan de voet vrij van elkaar. (Elk kroonblad apart afvallend; meeldraden zelden op de kroonbladen ingeplant). --> 9
9a. Bloemen 2-slachtig --> 10
10a. Stengel zonder stekels. --> 11
11a. Vruchtbeginsel(s) bovenstandig. --> 12
12a. Vruchtbeginsel 1, ongedeeld of de delen minstens tot de helft vergroeid; deze bij rijpe vruchten soms wel loslatend. --> 13
13a. Bloemkroon op meer dan 1 manier in 2 gelijke delen te verdelen: kroonbladen hoogstens iets verschillend in grootte (zie bovenste deel figuur hiernaast). --> 14
14a. Kelkbladen 3 of meer. --> 15
15b. Meeldraden 13 of meer óf aan de voet vergroeid in 3(-5) bundels. --> 291
291b. Meeldraden ten minste aan de voet deels met elkaar vergroeid of in bundels. --> 294
294a. Meeldraden onderaan tot een buis vergroeid (zie bovenste deel van figuur hiernaast). Bladen verspreid. Familie Malvaceae - Kaasjeskruidfamilie. --> 295
295a. Kruiden. Bloeiwijzen zonder vleugelvormig steelblad. Helmdraden tot een buis vergroeid. --> 296
296a. Bijkelk aanwezig. --> 297
297a. Stijltakken meer dan 5. Vrucht uit talrijke 1-zadige deelvruchten bestaand. Bloem niet geel. --> 298
298b. Bijkelk (2- of) 3-slippig of bladig. --> 301
301a. Alle bladen tot minder dan 2/3 ingesneden. Bloemen in bundels van 2-6 of in rijkbloemige kluwens, zelden alleenstaand. --> 302
302a. Kroonbladen met afgeknotte of zwak ingesneden top, 4-6 mm lang, even lang of weinig langer dan de kelk. Deelvruchtjes matig tot sterk netvormig gerimpeld. --> 303
303a. Kelk na de bloei geopend blijvend. Bloemen in armbloemige bundels. Bloemsteel na de bloei vele malen langer dan de kelk. --> 304