127a. Kroonslippen aan de rand dicht klierachtig gewimperd, met meer dan 30 klierharen (zie Figuur); deze (zeer sterke loep!) 3-cellig, de eindcel min of meer bolvormig. Bloemkroonslippen elkaar meestal met hun randen bedekkend, rood, zelden vleeskleurig, lila, paars, blauw of groenachtig. Rood guichelheil. | ||
127b. Kroonslippen zonder of met minder dan 30 klierharen (zie Figuur); deze (zeer sterke loep!) merendeels 4-cellig, de eindcel langer dan breed. Bloemkroonslippen elkaar meestal niet met hun randen bedekkend, blauw, zelden wit. Blauw guichelheil. | ||
1a. Kruiden óf planten met alleen onderaan houtige takken óf minder dan 50 cm hoge struiken (halfstruiken). --> 2
2a. Land- of waterplanten, in het laatste geval in de bodem wortelend en met boven het water uitstekende bladen of bebladerde stengels. --> 3
3a. Planten met bloemen met stampers en/of meeldraden. Voortplanting door middel van zaden. --> 4
4a. Stengel en/of bladen met bladgroen. --> 5
5a. Planten niet gras- of biesachtig; indien de bladen lint- of buisvormig, dan met heldergekleurde bloemen. --> 6
6a. Bloemen niet in een hoofdje geplaatst. --> 7
7a. Bloemen met 2 kransen bloembekleedsels (kelk en kroon) die in vorm en/of kleur duidelijk van elkaar verschillen (zie Figuur). --> 8
8a. Kroonbladen tot aan de voet vrij van elkaar. (Elk kroonblad apart afvallend; meeldraden zelden op de kroonbladen ingeplant). --> 9
9a. Bloemen 2-slachtig --> 10
10a. Stengel zonder stekels. --> 11
11a. Vruchtbeginsel(s) bovenstandig. --> 12
12a. Vruchtbeginsel 1, ongedeeld of de delen minstens tot de helft vergroeid; deze bij rijpe vruchten soms wel loslatend. --> 13
13a. Bloemkroon op meer dan 1 manier in 2 gelijke delen te verdelen: kroonbladen hoogstens iets verschillend in grootte (zie bovenste deel figuur hiernaast). --> 14
14a. Kelkbladen 3 of meer. --> 15
15a. Meeldraden 0-12, vrij. --> 16
16b. Stijl 1 (soms zeer kort), meestal met 1, soms met 2-5 stempels. --> 117
117a. Kelk en kroon 5-tallig. Meeldraden 5 of 10. --> 118
118a. Bladen gaafrandig of ondiep gekarteld of gezaagd. --> 119
119a. Bladen tegenoverstaand of in kransen. Meeldraden 5. Familie Primulaceae - Sleutelbloem-familie. --> 120
120a. Land- en moerasplanten. Bladen niet ondergedoken, ongedeeld. --> 121
121a. Kroonbladen langer dan de kelk. --> 122
122a. Bladen langs de stengel geplaatst. --> 123
123a. Zonder wortelrozet. Vruchtbeginsel bovenstandig. --> 124
124a. Bloemkroon wit, rood, roze of blauw. --> 125
125a. Bladen tegenoverstaand, zelden in kransen van 3, alle van ongeveer dezelfde grootte. Bloemen 4- of 5-tallig. Doosvrucht met een dekseltje openspringend. --> 126
126b. Stengel liggend of opstijgend, niet wortelend. Bladen zittend, eirond tot langwerpig-eirond, van onderen met zwarte klierpuntjes, tegenoverstaand, zelden in kransen van 3. Bloemkroon even lang als of iets langer dan de kelk. --> 127