1176a. Bladen langwerpig tot lijnlancetvormig, gaafrandig of met 1-4 paar weinig uitstekende karteltanden. Kelk met aangedrukte haren, meestal zonder klierharen. Smalle raai. | ||
1176b. Bladen eirond tot langwerpig, met 3-8 paar flinke tanden. Kelk bezet met afstaande klierharen. Brede raai. | ||
1a. Kruiden óf planten met alleen onderaan houtige takken óf minder dan 50 cm hoge struiken (halfstruiken). --> 2
2a. Land- of waterplanten, in het laatste geval in de bodem wortelend en met boven het water uitstekende bladen of bebladerde stengels. --> 3
3a. Planten met bloemen met stampers en/of meeldraden. Voortplanting door middel van zaden. --> 4
4a. Stengel en/of bladen met bladgroen. --> 5
5a. Planten niet gras- of biesachtig; indien de bladen lint- of buisvormig, dan met heldergekleurde bloemen. --> 6
6a. Bloemen niet in een hoofdje geplaatst. --> 7
7a. Bloemen met 2 kransen bloembekleedsels (kelk en kroon) die in vorm en/of kleur duidelijk van elkaar verschillen (zie Figuur). --> 8
8b. Kroonbladen ten minste aan de voet met elkaar vergroeid (zie Figuur hiernaast). (Kroon na de bloei blijvend of in zijn geheel - en dan samen met de meeldraden - afvallend; meeldraden bijna altijd op de bloemkroonbuis ingeplant). --> 910
910a. Bloemen 2-slachtig. --> 911
911b. Vruchtbeginsel bovenstandig. --> 935
935a. Meeldraden 10 of minder, vrij of alleen aan de voet met elkaar vergroeid. --> 936
936b. Kroonslippen ongelijk van vorm en grootte (zie Figuur b, c). --> 1039
1039a. Bloembladen zonder spoor aan de voet. --> 1040
1040a. Meeldraden vrij van elkaar. Kelkslippen groen. --> 1041
1041a. Meeldraden 2-4, soms ook nog 1-3 gereduceerde meeldraden aanwezig. --> 1042
1042a. Vruchtbare meeldraden 2 of 4, soms ook nog 1-3 gereduceerde meeldraden aanwezig. Kelk 4- of 5-tallig. --> 1043
1043b. Stijl tussen de 4 delen van het vruchtbeginsel geplaatst. Familie Lamiaceae - Lipbloemenfamilie. --> 1137
1137a. Bloemen zich normaal openend. --> 1138
1138a. Meeldraden 4. --> 1139
1139a. Meeldraden normaal ontwikkeld. --> 1140
1140a. Meeldraden korter of even lang als de bovenlip, vóór het vrijkomen van het stuifmeel niet onder de bovenlip uitstekend. --> 1141
1141a. Kelk 2-lippig of 5-tandig. Meeldraden langer dan de buis van de bloemkroon. --> 1142
1142a. Kelk regelmatig 5-tandig of zonder rechtopstaand uitsteekseltje op de bovenzijde. In elk schutblad 2 of meer bloemen geplaatst, bloemen daardoor in arm- of rijkbloemige schijnkransen verenigd. --> 1143
1143a. Bladen niet 3- of 5-spletig. Slippen van de onderlip niet ingerold. --> 1144
1144a. Bloeiwijzen okselstandig of indien eindstandig, dan de schutbladen niet half-cirkelvormig. --> 1145
1145b. Onderlip van de bloemkroon in het midden tussen de slippen met 2 tandachtige uitbultingen (zie Figuur). --> 1174
1174a. Stengel onder de knopen niet of weinig verdikt, met zachte haren bezet; deze haren zonder kussentjes aan de voet. --> 1175
1175a. Bloemkroon paars met op de onderlip een gele vlek, zelden wit, 16-20(-29) mm lang. Bovenste bladen van onderen kaal of behaard maar niet kort fluwelig. Schijnkransen 6-10 bloemig. Bovenlip zwak getand. --> 1176